“Vijfentwintig wereldroutes die je gedaan moet hebben” staat er pontificaal op de voorpagina van de krant. Als er iets is waar ik opstandig van wordt is het dat ik iets moet hebben gedaan. Ik was onlangs bij een feestje waar ook de Koningin acte de présence gaf. Een collega bleek zelfs een etiquetteboekje bij zich te hebben. Daar in stond hoe ik mij moest gedragen. Ik wist dat ik er was om de zaal te vullen en dat de kans dat HM (zoals ze in het draaiboek consequent werd genoemd) mij zou aanspreken erg klein was. Ja, mij aanspreken want volgens het boekje mag ik niet als eerste een gesprek beginnen!
Bij het hardlopen zijn er gelukkig weinig bijzondere gedragsregels. Gewoon doen, dan doe je al gek genoeg is één van de belangrijkste regels. En daar hou ik wel van.
Maar wat wel begint op te vallen in het hardloopwereldje is dat je tegenwoordig ergens gelopen moet hebben. Ik loop de laatste tijd bijna maandelijks een marathon. De eerste vraag die mij vaak gesteld wordt is eigenlijk geen vraag maar een constatering: “dat kan toch nooit goed voor je zijn.” Dan vertel ik maar weer dat je, als je niet elke keer voluit loopt, makkelijk elke maand 42 kmkan lopen. Meestal wordt er nog een beetje tegengesputterd. Dan begin ik maar over mijn Opa, die werkte vroeger voor de aardappelhandel van zijn vader. Dag in, dag uit sjouwen met zware zakken aardappels. Ze hadden daar in de polder vast geen spons- en waterposten, geen bezorgde hulpdiensten of een camelbag.
Dan is de hele dag achter je bureau zitten, vijf keer per week een stukje rennen en bij tijd en wijle een marathon lopen toch een relaxed leventje.
De tweede vraag is eigenlijk de vervelendste: “heb je New York dan ook al gelopen?” Nee, en ik ben het voorlopig ook niet van plan, zeg ik dan. Ongeloof straalt er uit de blik van de vraagsteller. “Niet naar New York?” Nee, ik heb Cardiff, South Devon en Kasterlee gelopen. Ook 42195 meter.
Dat buitenstaanders het niet begrijpen, daar kan ik nog mee leven. Anders zouden het geen buitenstaanders zijn. Maar er zijn hele groepen hardlopers die hier instinken. En masse hollen ze letterlijk en figuurlijk achter elkaar aan. Hoewel ik het niet zeker weet heb ik het idee dat er tegenwoordig minder hardloopwedstrijden zijn dan een jaar of twintig terug. Ik liep eind jaren tachtig wekelijks wel een wedstrijdje of een trimloop. Allemaal in de regio Rotterdam. Elk dorp had jaarlijks wel enkele loopjes rondom de kerk of door de polder. Ik had in die tijd alleen een fiets en een buskaart dus veel verder dan Rotterdam kwam ik niet vanuit Hellevoetsluis.
Maar minder wedstrijden en meer lopers zou betekenen dat de meeste trimlopen veel atleten trekken. En toch is dat niet zo. Want was hardlopen vroeger een individuele sport, nu is het een sport voor kuddedieren. Op Tweede Paasdag moet de winkelkudde (jawel, moet!) naar de meubelboulevard, op 23 september moet de hardloopkudde naar de Dam tot Damloop. De inschrijving was amper open en alweer dicht vanwege het bereiken van de limiet aan deelnemers. Met tienduizenden van Amsterdam naar Zaandam lopen. Is dat nog leuk? Of in de file over de zeven hobbeltjes van Nijmegen?
Wat maken de Zevenheuvelenloop of de Dam tot Damloop nou zoveel leuker dan, pak ‘m beet: de Warnsborncross bij Arnhem? De afstand is zowat hetzelfde, de kosten een fractie van de DtD, de verzorging een stuk vriendelijker en slechts een honderdtal lopers.
De enige reden die ik kan verzinnen is dat de buurman, mijn collega of mijn zusje zijn of haar schouders optilt als ik zeg dat ik lekker heb gelopen door het mooie landgoed van Warnsborn. Dat doen ze niet bij de DtD, die kennen ze wel, daar hebben namelijk meer kennissen meegedaan. En dan tel je mee. Je hoort er bij als je met een massaloop meedoet, dat rare individuele gedoe tijdens die kleine loopjes. Daar loop je zo alleen, dat is toch niet gezellig!