Eind vorig eeuw ontwikkelde de Utrechtse trainer Herman Verheul een manier van trainen die nogal afweek van wat er door veel atletiektrainers werd gepromoot. Gangbaar was, en helaas soms nog steeds is, de keiharde tempotrainingen in combinatie met lange duurlopen. Verheul vond dat lopers door veel lange duurlopen een slechte loopstijl ontwikkelden en dat je van twee zware trainingen plus een wedstrijd in een week eerder trager werd dan sneller.
Wie de hedendaagse trainingsleer goed leest komt tot de conclusie dat Herman Verheul het goed zag. Zo schreven Seiler en Tonnessen, twee onderzoekers uit Noorwegen, een mooi overzichtartikel met de titel: “Intervals, Thresholds, and Long Slow Distance: the Role of Intensity and Duration in Endurance Training”. Zij stellen dat topatleten tachtig procent van de trainingen met een intensiteit onder hun anaerobe drempel uitvoeren en de intensievere trainingen verrassend weinig uitvoeren.
Klaas Lok, veelvoudig Nederlands kampioen op afstanden van 1500m tot 10 km, trainde jarenlang onder Herman Verheul en gebruikte diens visie als uitgangspunt voor zijn “Souplessemethode”. Deze methode heeft hij uitgewerkt in het boek “Het Duurloopmisverstand”. De eerste druk, verschenen in 2005 was al een tijd niet te verkrijgen. Nu is er een tweede, herziene uitgave verschenen.
Het is een goed leesbaar boek. Geen boek met een wetenschappelijke benadering maar geschreven door een atleet en trainer die zijn zienswijze deelt met ervaringen en praktijkvoorbeelden. De kern van de Verheulmethode bestaat uit extensieve intervaltrainingen over 200, 400 en 1000 meter die op souplesse moeten worden uitgevoerd. Daarnaast is er een belangrijke plek ingeruimd voor het vaartspel en wedstrijden of wisselduurlopen. Volgens de auteur zit de kracht van deze methode in het conserveren en optimaliseren van de reactiviteit van de spieren.
Klaas Lok zet geregeld in zijn boek zijn methode af tegen wat hij noemt: ‘duurloop-met-harde-tempotraining-methode’. Mijn visie is echter dat de betere trainers zich niet met die laatste methode (meer) bezighouden. Wel is het een feit dat veel lopers op die manier zelf hun trainingen inrichten.
Maar de boodschap die Klaas Lok verkondigt is volgens mij een heel goede. In hoofdstuk 6, Tempohardheid; duurlooptraining; krachttraining, begint Klaas Lok met 25 stellingen. Stuk voor stuk heldere punten die de kern moeten zijn voor elk programma voor elke trainer. Een open deur is misschien wel de achtste stelling: “Specifiek trainen wordt vaak ten onrechte geïnterpreteerd als hard en zwaar trainen”. Toch is dit waar het om draait.
De keuzes van de tempo’s in de intervaltraining zullen voor veel mensen verrassend laag liggen. In mijn optiek misschien wel iets te laag. Ik zoek het meer in tempo’s vlak onder de anaerobe drempel, Klaas Lok zit verder weg van die drempel. Maar daarentegen kiest hij voor meer kortere wedstrijden en wisselingen van tempo’s in de duurlopen. De te lopen tempo’s en invulling van het programma komen uitgebreid aan bod in het boek. Voor alle afstanden en alle niveaus.
Klaas Lok schrapt tot en met de halve marathon de lange langzame duurlopen uit de programma’s en beperkt zich tot bijna 1,5 uur als maximum. Ik denk dat dat voor de betere loper prima kan maar het voor een recreant, die meer dan één uur en drie kwartier nodig heeft voor een halve marathon, lastig wordt zonder een lange langzame duurloop. Ook geeft Lok aan dat het vetverbrandingsverhaal, het energiesysteem dat met name een rol gaat spelen bij afstanden boven de twee uur, wordt overdreven. Ook daar denk ik dat Lok het niet helemaal bij het rechte eind heeft. Recente onderzoeken laten toch zien dat een optimale vetverbranding belangrijk is voor de lange afstandloper.
Toch past Lok in zijn schema’s voor de marathon duurlopen in van dertig tot vijfendertig kilometer. In dezelfde intensiteit waarin ik mijn atleten laat lopen, een minuut per kilometer langzamer dan marathontempo.
Op het einde van het boek beschrijft Klaas Lok veel tips, persoonlijke ervaringen van andere atleten en dergelijke. Persoonlijk vind ik het boek daardoor iets uitgebreid worden. En Lok wil met het boek zowel de betere (baan)atleten als de recreant bedienen. Misschien had het een beter idee geweest om twee verschillende boeken te maken. Eentje voor de wedstrijdatleet en eentje voor de recreant.
Concluderend is dat iedere trainer en serieuze atleet dit boek eens goed moet lezen en de boodschap van Verheul: “Als je te veel jakkert in de training, word je trager” ter harte neemt. De prestaties die trainers als Herman Verheul, Klaas Lok, Lex van Eck van der Sluijs en andere “Verheulvolgers” behaalden met hun atleten liegen er niet om.
Het boek legt duidelijk uit wat de ideeën zijn achter de methode, Lok komt met voorbeelden en anekdoten en er staan meer dan genoeg schema’s in om zelf aan de gang te kunnen gaan.
Deze recensie is op 25 mei 2012 verschenen op Prorun.nl