Foekje Dillema was geen vrouw, dat was de nietsontziende mening van de officials van de Koninklijke Nederlandsche Athletiek-Unie. Op 13 juli 1950 werd het leven van de Friese sprintster genadeloos ten gronde gericht. De huishoudster uit Burum was op weg om de hegemonie in het sprinten over te nemen van de viervoudige olympisch kampioene Fanny Blankers – Koen.
Die dertiende juli zou Foekje met de Nederlandse damesploeg per trein afreizen naar Frankrijk. In Carcassonne stond er een 4x 100 meter op het programma. Met Fanny Blankers – Koen en Foekje Dillema had Nederland een gouden ploeg voor de komende Europese kampioenschappen in Brussel.
Maar verder dan Hilversum kwam Foekje niet. Ze werd uit de trein gehaald en apart genomen in een hoekje van het station. Jo Moerman en Jan Blankers vertelden op een waarschijnlijk niet al te vriendelijke wijze dat ze geschorst is voor het leven. De sexetest had uitgewezen dat Foekje geen vrouw was.
Max Dohle schreef over deze gebeurtenis “Het verwoeste leven van Foekje Dillema, De grootste tragedie uit de Nederlandse sportgeschiedenis”. De meeste hoofdrolspelers zijn er niet meer. Foekje Dillema overleed op 5 december 2007 en nam haar verhaal mee in haar graf. Die jaren vijftig moeten een hel voor haar geweest zijn. Lang liet ze zich niet zien in het openbaar, en later was zij een vrouw die zoveel mogelijk mensen ontliep.
Het boek van Dohle beschrijft uitgebreid de geschiedenis van Foekje als atleet. Twee jaar draaide ze mee aan de top en ze liep een kleine maand voor haar schorsing een Nederlands record op de 200 meter. Met 24,1 seconden was de oude toptijd van Fanny Blankers – Koen uit de boeken. Niet voor lang echter, na haar schorsing werd haar record weer geschrapt.
Dohle’s verhaal begint over de naamgeving in de familie Dillema. Op die manier probeert de auteur aan te geven dat er in de familie niet werd getwijfeld toen op 18 september 1926 Foekje als derde dochter werd geboren. Ze was volgens de auteur een mooi meisje die meisjesdingen deed.
Het hele hoofdstuk over de naamgeving is doorspekt met weetjes over de omgeving en de tijdgeest wat de vaart aardig uit het verhaal haalt. Dat probleem komt later in het boek nog in grotere mate terug als Dohle in het hoofdstuk “God schiep hen man en vrouw” uitgebreid de verschillende vormen van Disorder of Sexual Development beschrijft. Een hele verhandeling over X en Y chromosomen, DNA en hormonen.
Uiteindelijk is alleen de veronderstelling dat Foekje één eierstok en één testikel bezat de moeite waard in de context van het gehele verhaal. Ze was in 1952, geheel in overeenstemming met de sfeer in die jaren vijftig, in grote geheimzinnigheid in Groningen geopereerd aan haar “klieren”. De testikel, die bij een afwijking zoals Foekje die waarschijnlijk had, lag weggestopt in de lies.
Het tv-programma Andere Tijden maakte onlangs een documentaire over Foekje Dillema en kwam met het nieuws dat het laboratoriumonderzoek van het Erasmus Medisch Centrum aantoonde dat Foekje beschikte over een zogenaamd genetisch mozaïek, ze had zowel vrouwelijke als mannelijke geslachtschromosomen. De specialist van het EMC veronderstelde op basis van die bevinding dat Foekje twee eierstokken had, waarvan er een ook wat testikelweefsel bevatte.
Dohle geeft aan dat hij dit onderzoek niet had gewild. Hij schrijft dat hij al meer gehoord dan hem lief was. “Moest Foekje – die zestig jaar haar geheim kost wat het kost beschermde – nu alsnog via haar eigen cellen vertellen wat er aan de hand was? “, schrijft Dohle hierover. Een opvallende zin, het hele boekje staat in het teken van het bewijzen dat Foekje een bijzondere vrouw was.
Naast het verhaal over het vermeende geslacht van de Friezin gaat het boekje met name over fout en goed. Max Dohle deelt de atletiekwereld van 1950 in die twee kampen in. Het kamp Jan Blankers en de KNAU officials en aan de andere kant de onschuldige en naïeve Foekje. Wie was Blankers volgens Dohle? Autoritair en autoriteit. Geliefd en verguisd. Zijn staat van dienst als trainer lijkt buiten kijf te staan. Maar de Amsterdamse politieagent Blankers wordt door Dohle wel in een kwaad daglicht gesteld. Alhoewel er geen belastende dossiers over Blankers bekend zijn schrijft Dohle dat er rond de Amsterdamse politieagenten altijd wel de geur van collaboratie heeft gehangen en dat ze op een enkele uitzondering na zonder morren meewerkten aan het ophalen van de joden uit de stad. Ook het feit dat hij in de oorlog nog trainer was van zijn Haagse collega Tinus Ossendarp, de snelste blanke atleet van de Olympische Spelen van 1936 die later in dienst trad bij de SS, is volgens Dohle een teken dat Blankers weinig morele moeite had met de bezetter. Alle andere betrokkenen bij de KNAU zijn volgens Max Dohle besmet met een dubieus verleden. Jo Moerman, voorzitter van de commisie damesatletiek en huisvriend van Blankers had een NSB achtergrond, ploegarts Verrijp had voor de oorlog een straf uitgezeten wegens pedoseksualiteit en ook voorzitter Adriaan Paulen die als verzetsheld nog in een dodencel had gezeten wordt als verdacht bestempeld vanwege het feit dat hij in die oorlog voorzitter werd van een atletiekbond die vol zat met NSB’ers.
De jaren veertig en vijftig waren waarschijnlijk niet zo zwart-wit. De rol van Blankers en de andere officials in de zaak van Dillema mag wel terecht dubieus genoemd worden. Het “Friezinnetje”, zoals ze in de Atlethiekwereld werd afgeschilderd, was een bedreiging voor Fanny Blankers – Koen en dus ook voor haar man en trainer Jan Blankers. De sexetest was een aanfluiting en slechts in scène gezet om Foekje te “ontmaskeren”. Maar zoals nu de dopingschandalen de atletiek bij tijd en wijle beheersen, zette men in die tijd vaak vraagtekens bij de werkelijke sexe van sommige sportvrouwen. Andere technieken dan een lichamelijke onderzoek van een gynaecoloog waren er niet. Als Foekje werkelijk een verborgen testikel had dan was zij volgens de toen heersende mening een “man”. Wie de foto’s ziet uit die tijd kan met een jaren vijftig bril op niet anders concluderen dan dat de uitsluiting logisch was. De grote schande in deze zaak is niet de uitsluiting zelf, maar de ongehoorde botheid van de officials. Blankers en de zijnen hebben met hun actie het leven van een Friese atlete naar de knoppen geholpen.
Die boodschap weet Dohle prima over te brengen. Het sportieve leven van Foekje is door de auteur goed in beeld gebracht. Het is jammer dat hij hier en daar teveel uitweidt over bijzaken en dat er teveel in goed en fout wordt gedacht. Maar met het opschrijven van de geschiedenis van het verwoeste leven van Foekje Dillema heeft ze toch nog een postuum eerherstel gekregen.
Max Dohle
Het verwoeste leven van Foekje Dillema
Uitgeverij De Arbeiderspers / Het Sporthuis
ISBN 978 90 295 6687 2
Deze recensie schreef ik op 29 september 2008 voor de website Losse Veter