Natuurlijk, de berichten vanuit de nacht zijn niet om blij van te worden. Slecht strand, zwaar, wind tegen. Maar dat is vrijdagnacht en nog voor IJmuiden. Het lijkt een moeilijke JKM te zijn voor de mannen en vrouwen die zich wagen aan de 100 mijlen. Ontspannen start ik voor de halve versie. Vijftig mijl, tachtig komma vijf kilometer. Een paar weken geleden had ik, kijkend naar de startlijst, mijzelf een plekje bij de eerste vijf bedacht. Maar met een linkerhamstring die zeurt bij tempo’s van boven de vijftien per uur en een Zes Uursloop van Stein die niet uit mijn systeem wil ben ik niet super. Ik zie in de Egmondstraat, enkele meters na het startschot de eerste lopers al bij mij weglopen. Nu is er altijd een deel dat te hard start. Ik kies mijn eigen tempo en loop in eigen wereld. Altijd aardig als medelopers een praatje maken maar van mij hoeft het niet. Laat mij maar mijn wereld zo klein mogelijk houden.
Na ruim twintig kilometer is het duidelijk, dit zal niet mijn gloriemoment worden. De wind giert in de rondte. Windkracht vier, vijf. Wat maakt het uit. Het is een herrie en af en toe voel ik het zand stralen op mijn schenen. Als één van de weinigen loop ik in korte broek. Wel met handschoentjes en armstukken aan. Met het idee dat die straks in mijn rugzakje gepropt moeten worden. Maar dat gebeurt niet. De wind is te guur.
Ik zoek naar het juiste stuk strand, waar is het beloopbaar. Soms gaat het lang goed, maar geregeld loop ik weer te ploeteren door het mulle zand. Het tempo is er helemaal uit. Mijn hamstring zeurt, maar niet zo erg dat er niet gelopen kan worden. Tempo’s van boven de vijftien in het uur red ik toch niet.
Ik probeer onderweg mijn topografische kennis van Nederland op peil te krijgen. Ik weet in Nederland redelijk de weg, maar met kustplaatsen lukt het nooit. Als Hellevoeter kwam ik vroeger nooit verder dan het strand van Voorne. In badplaatsen kwam ik nooit. Maar ook nu weet ik het niet. Egmond herken ik wel. Dat zie ik van mijlenver liggen en het komt maar niet dichterbij. En dat gevoel gaat de hele dag overheersen. Je ziet een herkenningspunt maar mijn god, wat duurt het lang voordat je er echt vlak bij bent.
Het JKM is nu geen wedstrijd meer tussen mij en andere lopers maar tussen mijn emotie en verstand. De laatste is helder, dit is onzin. Dit is geen hardlopen, dit is ploeteren over een zandvlakte. Vaak als ik het moeilijk heb weet ik mijzelf te overtuigen dat ik dit echt zelf wil en dus niet moet zaniken. Maar nu hoor ik mijn verstand daar niet over. Verstand op nul dus. Halverwege is het simpel. Veertig kilometer terug staat mijn auto. Veertig kilometer verderop heb ik een kamer geboekt in een hotel en is de finish. En wat ik hoopte gebeurt. Ik zie Jolanda Linschooten, Frank van Zwol en Ton Peters bij de drankpost. Jolanda is een echte bikkel dus klagen is zinloos. Ook van Ton verwacht ik geen medelijden. En gelukkig, hij beaamt dat hij mij eerder had verwacht. Knop om, overlevingsmodus aan. De deadline sluipt naderbij. Ik moet om zes uur in IJmuiden zijn en loop nu 25 minuten voor op dat schema. Niet verzaken, lopen van post naar post.
En zo tel ik door, Post 11, Post 12, Post 13. En dan Den Helder. Bij de Hondsbossche Zeewering mag ik van het strand af. Maar na een paar kilometer op die verschrikkelijke asfaltdijk verlang ik weer naar het strand.
Van dat laatste verlangen heb ik snel spijt. De vloed zorgt ervoor dat er een slecht beloopbaar stuk strand overblijft. Het zij zo. Elke meter is er eentje, soms beloopbaar, maar steeds vaker niet.
De laatste kilometers over de dijk bij Den Helder zijn lang, maar ik beweeg mij weer voort als een loper. “Nog zeshonderd meter!” roept een uitgestapte loopster mij toe. “Nog twee kilometer!” vertelt twee minuten later een fotograaf mij. Dat laatste klopte.
Ruim negen uur na de start ontvang ik de zoenen van Mevrouw Knippenberg.